marteltuigen en martelen
Een aantal martelmethodes:
- Het verwijderen van organen. Het slachtoffer werd gedwongen toe te kijken hoe zijn/haar organen werden verwijderd uit het lichaam.
- Waterboarding is een verhoortechniek waarbij de vastgebonden verhoorde een natte doek over het gezicht krijgt gelegd waarover telkens water wordt uitgegoten. Hierdoor krijgt deze het gevoel te verdrinken.
- Het wiel. Het wiel was een van de pijnlijkste manieren van marteling. Eerst werden de botten op strategische plekken gebroken, waarna het slachtoffer tussen de spaken van het wiel werd gedrapeerd. Een andere wijze was het slachtoffer op het wiel vastbinden waarna alsnog de botten werden gebroken.
- De waterproef. De verdachte werd op een bank gelegd en vastgebonden. Zijn hoofd rustte niet op de bank, zodat het hoofd van de ondervraagde geen steun had. De beul stak een grote trechter in de mond en de assistent-beul goot met een waterkan grote hoeveelheden water in de keel. Door het achteroverliggen van zijn/haar hoofd, kon het slachtoffer zodanig moeilijk slikken, dat het water uit zijn mond en neusgaten spoot. Met pijn aan de sinussen en eventueel water in de longen als gevolg.
Een andere manier van marteling met water was dat de beul het slachtoffer dwong zoveel water te drinken dat de maag op ploffen stond. Vervolgens zou hierop geslagen worden met zware objecten of werd het slachtoffer aan de benen omhoog gehesen. Op deze manier kon de zware maag druk zetten op andere organen.
- De rektafel. De "verdachte" werd aan handen en voeten aan de uiteinden van de rektafel, ook wel pijnbank genoemd, vastgebonden en op rollen met ijzeren pinnen gelegd. Zijn vastgebonden polsen waren met touwen of kettingen vastgemaakt aan een rad. Daarop draaide de beul aan het rad met behulp van een tandwiel, waardoor het slachtoffer uitgerekt werd en over de pinnen gleed. Een geestelijke, meestal dominicanen of franciscanen en de inquisiteur ondervroegen het slachtoffer. Als het slachtoffer niet naar tevredenheid antwoordde, werd het rad verder gedraaid.
- Geseling. De ondervraagde werd aan zijn handen opgehangen, zodat hij met zijn voeten net boven de grond hing. Op zijn ontblote bovenlichaam werd hij/zij geslagen met een zweep of roede.
- De palei. De verdachte werd met op de rug vastgebonden handen omhoog getrokken.
- De halsband. De hals van het rechtop zittende slachtoffer werd gekneld in een houten halsband met scherpe pinnen aan de binnenkant. Bij de minste beweging drongen de pinnen in de hals.
- Duimschroeven. Met een draaibankinstrument werden de duimen geplet.
- De schedelkraker. Het slachtoffer werd onder een soort ijzeren helm gezet. Daarna werd de helm met een enorme schroef beetje bij beetje aangedraaid. De enorme druk op de schedel zorgde voor het breken van de tanden, pletten van de ogen en uiteindelijk het pletten van de hersenen.
- Het wurgtouw. Dit touw met twee houten handvatten werd rond de hals van de verdachte gelegd en door de ondervrager rondgedraaid, zoals bij de garrote. De zogenaamde minnaars van Anna Boleyn werden zo door Mortimer, rechter en rechterhand van koning Hendrik VIII van Engeland ondervraagd. Zij bekenden en kregen de doodstraf.
- De voetverbranding. De verdachte werd op de pijnbank gebonden en van zijn schoeisel ontdaan. De beul kwam met een brandende fakkel langs zijn voeten.
- Op het rooster. De verdachten werden op een rooster gelegd en vastgebonden met kettingen. Onder hem werd een kolenvuur gestookt dat met een blaasbalg werd aangewakkerd. De uitdrukking "op het rooster leggen" is nog altijd een gezegde, dat "scherp ondervragen" betekent.
- De Kattenklauw. De Kattenklauw is een metalen instrument met scherpe uiteindes, dat werd gebruikt om stukken vlees van iemand af te scheuren.
- Het Kielhalen. Waarbij opvarenden van schepen letterlijk onder de boot door werden getrokken.
- De peer. Voor overspelige vrouwen en homoseksuelen was er de peer, een peervormig metalen apparaat dat door een schroefmechanisme in drie grote uiteenlopende schillen opengedraaid kon worden. De peer werd in de mond, anus of vagina ingebracht en langzaam opengedraaid.
- De handschoen. Hierbij werd een ijzeren handschoen verhit boven een vuur tot het gloeiend heet was. De verdachte moest deze aantrekken. Hierdoor verschroeide de hand.
- Zagen. Het slachtoffer wordt ondersteboven gehangen met zijn/haar handen op de rug en er wordt tussen het slachtoffer zijn/haar benen gezaagd. Meestal wordt er tot halverwege de maag gezaagd om de sterftijd te verlengen.
- De Spaanse laars. De voet en scheenbeen werden ingeklemd in een pasvorm die werd vastgedraaid.
- De Judaswieg. Het slachtoffer werd opgehangen aan touwen met de anus of vagina neergelaten op een puntige piramide.
Verder zijn er nog vele manieren met messen, pinnen, zuren, drugs, peper, elektriciteit, waterdruppels, etc. Bij sommigen staan Aziatische landen bekend om hun bijzonder geraffineerde marteltechnieken.